Hij maakt aan de oever van het meer van Zürich bouwwerken van modder en kiezelsteentjes, gaat tekenen en schilderen en kalligrafeert in gotische letters een pseudo-gnostisch geschrift: de Septem sermones ad mortuos. Al deze therapeutische activiteiten zijn later bekend geworden onder de naam actieve imaginatie. De gevaren van deze zelfanalyse zijn zó groot, dat Jung naderhand net nadruk zal stellen dat iedere analyticus een leeranalyse moet ondergaan.
Langzaam komt Jung zijn desoriëntatie te boven en ziet hij zich steeds duidelijker voor de taak gesteld de historische wortels van de dieptepsychologie aan te tonen. De dieptepsychologie zou immers ongeloofwaardig zijn als het een gedachteconstructie, een ‘uitvinding’ zou zijn in plaats van een realiteit, die zo oud is als de mensheid.
Tijdens en na de Eerste Wereldoorlog bestudeert Jung een beweging uit het begin van onze jaartelling, de gnosis, omdat hij hierin een dieptepsychologie avant la lettre ziet. Gnosis betekent kennis in de zin van innerlijke, intuïtieve kennis. Gnostici streefden naar inzicht door middel van innerlijke ervaring. Voor christelijke gnostici is inzicht in de christelijke leer dan ook alleen mogelijk door middel van innerlijke ervaring. Jung loopt met zijn onderzoek vast omdat men op dat moment de gnostici alleen kent vanuit hun tegenstanders, de kerkvaders.
In de dertiger jaren gaat Jung de alchemie bestuderen en deze studie werpt grote vruchten af. De alchemie wordt algemeen beschouwd als een voorloper van de moderne scheikunde, maar het was meer dan dat. In feite projecteerden alchemisten psychische processen in de stof. Een bekende stelling luidt: “Wij zoeken niet het gewone goud, wij zoeken het goud in ons.” Ook in de alchemie ziet Jung een dieptepsychologie avant la lettre. Hij is in staat de analogie tussen de begrippen van de alchemie en zijn psychologie vast te stellen.
Enkele voorbeelden: materia prima = onbewuste, soror mystica = anima, opus magnum = individuatieproces, Steen der Wijzen = Zelf. Door deze studie ontstaat het inzicht dat de alchemie de historische schakel vormt tussen de gnosis en de moderne dieptepsychologie.
Ondertussen heeft Jung een veel ruimere opvatting van het onbewuste ontwikkeld. Allereerst maakt hij onderscheid tussen het persoonlijk en het collectief onbewuste. Het persoonlijk onbewuste bestaat uit alle vergeten en verdrongen gebeurtenissen uit iemands individuele leven. In feite was dit het onbewuste waarmee de dieptepsychologie tot dan toe had gewerkt. Jung vult dit aan met het begrip collectief onbewuste dat de gehele mensheid toebehoort. De dominante factoren van het collectief onbewuste zijn de archetypen. Aan dit laatste begrip ligt een uiterst belangrijke ontdekking van Jung ten grondslag. Hij ontdekte namelijk dat in de dromen en fantasieën van zijn patiënten dezelfde motieven opdoken als in de sprookjes en mythen van de wereldliteratuur. In alle sprookjes bijvoorbeeld, waar ter wereld ook, vinden we het motief van het kwaad: een heks, een draak, een slang, een duivel, een boze tovenaar enzovoort. Jung toonde aan dat deze motieven niet door migratie, niet door taalbeïnvloeding of een andere uiterlijke omstandigheid zijn gevormd, maar voortvloeien uit overgeërfd, instinctief gedrag. Archetypen zijn de grondpatronen van dit instinctief gedrag. Jung liet het niet bij constateringen in de psychiatrische kliniek. Om zijn ontdekking te staven ondernam hij uitvoerige wereldreizen. Zo stuitte hij bij de meest uiteenlopende cultuuruitingen op steeds dezelfde archetypische grondpatronen.